In de jaren '60, in de nasleep van de Vietnam oorlog, waren de moorden op Kennedy en Martin Luther King en de sterke milieuvervuiling maar enkele indicatoren van een maatschappelijke teleurstelling en een gemis aan vooruitgang. Aangemoedigd door de overheid, werd daarom nog sterker ingezet op technologische vooruitgang, al snel in de markt gezet als innovatie, als een alternatieve, meer moraal-neutrale vooruitgang. De nadruk kwam te liggen op het vieren van technologische successen en economische groei tout court zonder veel bekommernis of die echt bijdroegen tot een echte maatschappelijke vooruitgang. Het was de ideale voedingsbodem om een innovatiebolwerk als Silicon Valley te laten ontkiemen.
In de jaren '80 had Silicon Valley al een status bereikt die tot voorbeeld strekte voor het wereldwijd inzetten op regionale innovatieclusters. Dat is 35 jaar later nog altijd een pijler in menige beleidsnota in diverse landen. Een katalysator in het streven naar regionale innovatienetwerken was het boek 'The Creative Class' van Richard Florida, dat ondertussen ook al in zijn pubertijd zit, want geschreven in 2002. Het was de ultieme verheerlijking van het Silicon Valley model, een walhalla van creativiteit en technologische vooruitgang. Disruptie was in die jaren het nieuwe modewoord, hoewel ook dat in feite geen nieuw gegeven is. Joseph Schumpeter beschreef in de jaren '30 al het concept van creatieve destructie, waarbij enkel disruptie en destructie van bestaande technologie en industrieën kan leiden tot maatschappelijke vooruitgang en groei. In het begin van het nieuwe millennium werd innovatie echt een doel op zich: innovate or die.
Vanaf 2005 duiken er dissidenten op die de onvoorwaardelijke hunker naar 'innovatie om de innovatie' in vraag stellen. Niet zelden komen die meer kritische reflecties uit de mond van designers. Eén kritische noot is dat innovatie verwaterd is tot 'window dressing' van bedrijven die onmachtig zijn om effectief te innoveren. Maar een veel belangrijkere kritiek is dat de echt innovatieve bedrijven en nog meer de innovatieve campussen te weinig echte impact hebben op hun regio. Klassiek voorbeeld is dat de Google werknemers met luxe bussen werden vervoerd naar de campus, waardoor ze totaal geen besef hadden van de armoede die de campus omringde, noch van het lamentabele openbare vervoer dat er heerste.
Mijn gesprekspartner socioloog was nu helemaal op dreef en kwam finaal tot zijn these, een goede wetenschapper waardig. We hebben niet (alleen, nvdr) meer nood aan innovatie, we hebben des te meer nood aan mensen die technologie toepasbaar maken en veel ruimer toegankelijk maken in functie van maatschappelijke vooruitgang. Maintainers noemt hij ze. Het accent moet verschuiven van de input, i.e. de technologische vernieuwing, naar de output, i.e. de meerwaarde voor de (bredere) maatschappij. Dat lukt niet met bedrijven van enkel ingenieurs en IT specialisten. We hebben nood aan bedrijven of samenwerkingsverbanden waarin interdisciplinariteit heerst: technologen aangevuld met historici, sociologen, artiesten en zelfs activisten.
Bij het nieuws over het Toekomstverbond voor het ontwarren van de mobiliteitsknoop in Antwerpen vorige week, moest ik, wachtend in een Antwerpse file (no kidding) terugdenken aan mijn gesprek met de socioloog. De vooruitgang komt hier niet van technologische vooruitgang, maar van mensen van verschillende horizonten die mekaar uiteindelijk vinden in een maatschappelijk project. Om het met zijn variant op een quote van Einstein te zeggen: brede maatschappelijk vooruitgang is een ideaal, innovatie de trouwe dienaar. We hebben de afgelopen 20 jaar de dienaar vereerd, maar hier en daar allicht het ideaal vergeten...
Geen opmerkingen:
Een reactie posten