2 weken terug woonde ik een presentatie bij van Thomas Rau, toch wel één van de belangrijkste stemmen rond duurzaamheidsdenken in Nederland. Nu, duurzaamheid neemt hij zelf niet in de mond, want dat impliceert volgens hem het optimaliseren van een fout systeem. Maatschappelijke transformatie neemt hij zelf liever in de mond. Uitgangspunt is dat mensen de neiging hebben om problemen klein te maken (het omgekeerde zie ik nochtans ook wel eens), om zichzelf te beschermen, omdat we ons niet kunnen voorstellen hoe het grote probleem van de klimaatverandering aan te pakken. Dat leidt dan tot discussies of we de planeet 1,5°C of 2°C mogen laten opwarmen deze eeuw. Duurzaamheid wordt daardoor beschouwd als een actueel probleem en niet als een urgent probleem. Duurzaamheid wordt als doel vooropgesteld, terwijl het eigenlijk één van de middelen is voor maatschappelijke transformatie. Ook de overheden zijn volgens Rau in het zelfde bedje ziek: ze acteren als een curator en zullen pas handelen als het te laat is. Transformatie moet dus van onder uit komen en beginnen bij 'jou'. Het is Rau's manier om iedereen uit zijn comfortzone te lokken, de eigen verantwoordelijkheid op te nemen en zich niet te verschuilen achter 'het is aan de overheid om stappen vooruit te zetten'. "De overheid is eerder een onderheid" stelt Rau, nooit vies om tegen wat schenen te schoppen.
Eigenlijk is Rau pleitbezorger voor een nieuwe maatschappij, niet langer gebaseerd op bezit en waarbij er een sterk bewustzijn is dat elke materiaalmolecule op een soort 'huurbasis' kan ingezet worden om noden in te vullen. Huurbasis impliceert dat je die materiaalmolecule na gebruik in haar oorspronkelijk vorm teruggeeft aan de aarde. Dat impliceert dat je materiaal niet mag omzetten in energie en net daar is Rau dus nog stricter dan de Cradle2cradle benadering.
Net dit jaar is het 500 jaar geleden dat in Leuven de eerste druk verscheen van Utopia, het meesterwerk van de Britse humanist Thomas More. Hierin beschreef hij het politieke systeem van een ideale niet-bestaande eilandstaat. Het land is vrij van overheersing, luxe en privébezit. Opvallend: de tolerantie tegenover echtscheidingen, euthanasie, getrouwde en vrouwelijke priesters in Utopia, kan je ook vandaag nog als erg progressief beschouwen en dat voor een overtuigde katholiek als More. Privaat bezit bestaat niet, i.e. mensen kunnen op elk moment terecht in grote magazijnen om dingen op te halen die ze op dat moment nodig hebben. Huizen worden slechts 10 jaar bewoond door mensen om dan via een rotatiesysteem te veranderen van gebruiker. Tewerkstelling wordt gezien als een must, waarbij de minimale tewerkstellingsduur een dynamisch gegeven is om continu vraag en aanbod af te stemmen met 100% tewerkstelling. Privacy is geen issue in Utopia: iedereen is continu in beeld om te garanderen dat iedereen zich goed gedraagt. Wat dat betreft, zeker een visionair die Thomas More...
Of Utopia nu in hoofdzaak een kritiek was op de toenmalige maatschappij of eerder een satire, feit is dat een aantal van More's ideaalbeelden vandaag nog steeds als progressief zouden aanzien worden. Hoewel hij het woord deeleconomie niet in de mond neemt, is Utopia een maatschappij die zich kenmerkt door gebruik ipv bezit. Al snel wordt daarbij de link gelegd naar socialisme of zelfs communisme. Nochtans heeft het kapitalisme haar bijdrage geleverd aan de technische mogelijkheden die er nu zijn. Net die technologie gecombineerd met nieuwe business modellen creëert unieke kansen om een opstap te maken naar een maatschappelijke transformatie. Initiatieven in deeleconomie en commerciële bedrijven die overstappen op het vertalen van producten naar service omdat die visie meer economisch en duurzaam potentieel biedt, we hebben ze allebei nodig. We hebben ze allebei nodig omdat ze vertrekken van een verschillend uitgangspunt, en dus een verschillende doelgroep aanspreken. Uniek is echter dat we in een tijdperk leven waarin een verschillend uitgangspunt toch kan bijdragen aan het invullen van een zelfde maatschappelijke visie: de transformatie naar een maatschappij waarbij we ons als waardige gast op deze aarde gedragen.
Of Thomas More zijn idee voor het boek opdeed bij een bezoek aan Antwerpen is niet zeker, maar wel waarschijnlijk gezien het boek start met een fictieve ontmoeting met een reiziger die hem bij het buitenkomen van de Antwerpse kathedraal begint te vertellen over het eiland Utopia. Het mag ons 500 jaar later als Vlaanderen stimuleren om ook weer voortrekker te zijn bij het proces om de maatschappij te transformeren naar een hogere standaard die vertrekt van het basisprincipe dat we gedurende enkele decennia onze planeet in bruikleen krijgen...
Deze no-nonsense blog haalt inspiratie uit contacten met veel interessante ondernemers en eigen ervaring en legt daarbij de brug naar innovatie en ondernemerschap. De natuur is daarbij nooit ver weg.
woensdag 27 januari 2016
woensdag 13 januari 2016
Waarom The Beatles innovatiemanagers waren...
1) Op hun album 'Ask me why' uit 1963 zingen ze in het titelnummer "Ask me why, I'll say I love you and I'm always thinking of you". Ik vind het nog altijd één van de sterkste vragen die bedrijven kunnen stellen aan klanten: waarom werk je met ons samen? Nochtans een vraag die weinig wordt gesteld. Een klant kan daar amper over liegen en de informatie die je zo verwerft is goud waard voor het verwerven van nieuwe klanten.
2) In 1963 brachten ze nog een tweede album uit, 'With The Beatles' met daarop Please Mister Postman. Je zou het met wat fantasie kunnen beschouwen als een oproep voor innovatie bij de post. Het nummer eindigt met een volhardende: "You gotta wait a minute, wait a minute. You gotta check it and see, one more time for me." Het is een veel voorkomende vraag bij innovatie: is het de goede moment wel? Hoe weet ik dat de markt er klaar voor is? Wachten om iets op de markt te lanceren kan zinvol zijn. Te lang wachten om een nieuw idee op de markt te valideren is echter zelden verstandig.
3) 1964 was het jaar van 'A hard day's night'. Het titelnummer is in ondernemersmiddens ongetwijfeld herkenbaar als ze reflecteren over het nut van hun inspanningen voor hun bedrijf. "It's been a hard day's night and i'd been working like a dog. It's been a hard day's night, and I should be sleeping like a dog. But when I get home to you I find the things that you do will make me feel alright"
4) Een jaar later kwam 'Help' waarin ze in het titelnummer zingen: "Help, I need somebody. Help, not just anybody. Help, you know I need someone, help." Dient het nog gezegd dat slimme ondernemers en innovatiemanagers geen schrik hebben om toe te geven dat ze het ook niet altijd weten en dat ze daar op in spelen door hulp in te roepen, hetzij van binnen het bedrijf, hetzij van buiten het bedrijf. Onze Vlaamse cultuur heeft ons in het verleden altijd ingeprent dat we zelf onze plan moeten trekken. Stilaan groeit er meer openheid naar het erkennen van beperkingen. Ieder heeft zijn talenten, maar voor succesvolle innovaties zijn die zelden tot nooit aanwezig in één persoon.
5) 1967 was het jaar van één van de bekende albums, Sgt. Pepper's lonely hearts club band met daarop het nummer Within you Without you, duidelijk geïnspireerd door het hindoeïsme waarmee George Harisson in India in contact kwam. Kernboodschap: "Try to realise it's all within yourself. No one else can make you change." Een variante op de Ghandi quote 'you must be the change you wish to see in the world' of nog anders geformuleerd 'iedereen wil verandering, maar niemand wil veranderd worden.' Ik wens de NMBS alvast een succesvolle verandering toe in 2016.
6) In hun 'Magical Mystery Tour' album uit 1967 staat het nummer The fool on the hill (hier in de Paul McCartney versie). "But the fool on the hill, sees the sun going down. And the eyes in his head, see the world spinning around." De basis van innovatie is met andere ogen naar de wereld zien.
7) Op The White Album uit 1969 stonden er ook nummers die muzikaal ondermaats waren zoals 'Why don't we do it in the road'. Maar hey, why don't you do it in the road? Ik woonde ooit een sessie bij Idealabs bij waar starters werd gevraagd om met hun nieuw idee de Meir op te trekken en dat idee af te toetsen bij de passanten. Dat trok hun zowel uit hun comfortzone, maar was meteen ook het eerste contact met hun potentiële markt.
8) Het Yellow Submarine album uit 1969, door velen beschouwd als het zwakste. All you need is love geeft nochtans een stevige hint over de basiseigenschap voor ondernemerschap: een goede scheut zelfvertrouwen. "There is nothing you can do that't can't be done. Nothing you can sing that can't be sung. Nothing you can say but you can learn how to play the game."
9) Abbey Road uit 1969 bevatte het nummer 'You never give me your money' met daarin de passage: "You never give me your money, you only give me your funny paper. And in the middle of the negociations, you break down." Het is een tip die ik wel eens geef aan technologische start-ups. Diversifieer bij het zoeken naar investeerders en probeer exclusiviteit in de besprekingen te vermijden. Een investeerder heeft immers tijd, een start-up meestal iets minder.
10) In 1970 kwam tenslotte 'Let it be' uit. Het dient gezegd: van intellectuele eigendom hadden The Beatles minder verstand. In Dig a Pony zingen ze tot tweemaal toe 'You can imitate everyone you know'. Hoewel ze daar allicht zelf in die tijd iets minder van overtuigd waren, was het een visionaire stellingname die in feite de basis legde voor de latere open-source revolutie.
Dat het album Rubber Soul The Beatles nog succesvoller maakte mag niet verwonderen. Vanaf dan beseften de heren Lennon, McCartney, Harrison en Ringo Starr door eigen ervaring dat ze het tij moesten keren en meer naar hun klanten moesten luisteren om de echte (muzikale) noden te ontdekken: "Time after time, you refuse to even listen. I wouldn't mind if I knew what I was missing."
woensdag 6 januari 2016
Wat de vloek van het winnende bod mij leert over innovatie...
Eind vorig jaar werd het allereerste exemplaar van The White Album geveild voor
$910 000. Wie durft er nog aan twijfelen dat in de 21ste eeuw prijssetting wordt gedomineerd door de subjectieve waardetheorie, i.e. de waarde die een individu aan iets toekent in de mate dat het zijn behoeften invult. Dat is nochtans niet altijd het economisch leidmotief geweest bij het definiëren van waardecreatie. In de 19de eeuw ging men nog uit van een intrinsieke waardegeneratie, gebaseerd op kosten die resulteerden uit de gebruikte grondstoffen, arbeid en productieaparatuur. Het was pas op het einde van die 19de eeuw dat economen inzagen dat er meer zit in een product dan de productiemiddelen om het te maken. Een veiling is daarvan een mooi voorbeeld. Mensen kennen immers verschillende waarden toe aan een zelfde goed. De principes van subjectieve waarde kwamen al eerder aan bod in deze blog onder de noemer diamant-water-paradox.
De veilingwereld is al langer voor economen een speelgoedwinkel om menselijk gedrag en economische wetmatigheden te bestuderen. Speltheorieën zijn nooit veraf in zo'n omgeving die in essentie ook een spel is: proberen om te kopen wat je wil kopen en dat tegen een zo laag mogelijke prijs. Wat dat laatste betreft is het echter bij voorbaat een verloren game, tenminste in de veronderstelling dat de waarde van het product voor iedereen vergelijkbaar is. Binnen de populatie van mogelijke kopers is er spreiding in de inschatting van de intrinsieke waarde van het product. Sommigen zullen minder bieden dan dit gemiddelde, anderen meer. Zeker is dat je als hoogste bieder teveel betaalt en dus getroffen wordt door de 'Vloek van het Winnende Bod'. Een niet onbelangrijke zinsnede hierboven is 'in de veronderstelling dat de waarde van het product voor iedereen vergelijkbaar is'. Dat is dicht bij de waarheid voor een kilo appels (tenzij je uitgehongerd aan de veiling begint) als er geen schaarste aan appels is, maar al verder van diezelfde waarheid bij de veiling van een schilderij, tenzij het louter als een investeringsproduct wordt gezien.
Bij aanbestedingen duikt die vloek ook op, maar dan wel in omgekeerde zin. Zeker in economisch lastige tijden zal de laagste bieder vaak de opdracht binnenhalen, maar wel aan een prijs die onder de intrinsieke waarde ligt. De enige manier om de 'vloek van het winnende bod' te ontlopen is door de subjectieve waarde van het aanbod te verhogen en ook duidelijk (zichtbaar) te maken. Het denken van de klant verlegt zich dan van 'welke marge probeert mijn leverancier te pakken op de kost van het product' naar 'welke marge kan ik nemen door dit product/dienst te kopen'. Wat bespaar ik er meer door, in welke mate verlaagt mijn risico ermee bv. welke impact heeft het op mijn kwaliteitscontrole. Het is een klik in de geest die het verschil kan maken tussen een matig en succesvol product/dienst.
De nog levende Beatles moet je na de veiling van The White Album het concept van subjectieve waarde niet meer uitleggen. Maar eigenlijk wisten ze dat als geboren innovatiemanagers al veel langer. Meer daarover volgende week. Ik wens je een prettig, gezond en innovatief 2016.
$910 000. Wie durft er nog aan twijfelen dat in de 21ste eeuw prijssetting wordt gedomineerd door de subjectieve waardetheorie, i.e. de waarde die een individu aan iets toekent in de mate dat het zijn behoeften invult. Dat is nochtans niet altijd het economisch leidmotief geweest bij het definiëren van waardecreatie. In de 19de eeuw ging men nog uit van een intrinsieke waardegeneratie, gebaseerd op kosten die resulteerden uit de gebruikte grondstoffen, arbeid en productieaparatuur. Het was pas op het einde van die 19de eeuw dat economen inzagen dat er meer zit in een product dan de productiemiddelen om het te maken. Een veiling is daarvan een mooi voorbeeld. Mensen kennen immers verschillende waarden toe aan een zelfde goed. De principes van subjectieve waarde kwamen al eerder aan bod in deze blog onder de noemer diamant-water-paradox.
De veilingwereld is al langer voor economen een speelgoedwinkel om menselijk gedrag en economische wetmatigheden te bestuderen. Speltheorieën zijn nooit veraf in zo'n omgeving die in essentie ook een spel is: proberen om te kopen wat je wil kopen en dat tegen een zo laag mogelijke prijs. Wat dat laatste betreft is het echter bij voorbaat een verloren game, tenminste in de veronderstelling dat de waarde van het product voor iedereen vergelijkbaar is. Binnen de populatie van mogelijke kopers is er spreiding in de inschatting van de intrinsieke waarde van het product. Sommigen zullen minder bieden dan dit gemiddelde, anderen meer. Zeker is dat je als hoogste bieder teveel betaalt en dus getroffen wordt door de 'Vloek van het Winnende Bod'. Een niet onbelangrijke zinsnede hierboven is 'in de veronderstelling dat de waarde van het product voor iedereen vergelijkbaar is'. Dat is dicht bij de waarheid voor een kilo appels (tenzij je uitgehongerd aan de veiling begint) als er geen schaarste aan appels is, maar al verder van diezelfde waarheid bij de veiling van een schilderij, tenzij het louter als een investeringsproduct wordt gezien.
Bij aanbestedingen duikt die vloek ook op, maar dan wel in omgekeerde zin. Zeker in economisch lastige tijden zal de laagste bieder vaak de opdracht binnenhalen, maar wel aan een prijs die onder de intrinsieke waarde ligt. De enige manier om de 'vloek van het winnende bod' te ontlopen is door de subjectieve waarde van het aanbod te verhogen en ook duidelijk (zichtbaar) te maken. Het denken van de klant verlegt zich dan van 'welke marge probeert mijn leverancier te pakken op de kost van het product' naar 'welke marge kan ik nemen door dit product/dienst te kopen'. Wat bespaar ik er meer door, in welke mate verlaagt mijn risico ermee bv. welke impact heeft het op mijn kwaliteitscontrole. Het is een klik in de geest die het verschil kan maken tussen een matig en succesvol product/dienst.
De nog levende Beatles moet je na de veiling van The White Album het concept van subjectieve waarde niet meer uitleggen. Maar eigenlijk wisten ze dat als geboren innovatiemanagers al veel langer. Meer daarover volgende week. Ik wens je een prettig, gezond en innovatief 2016.
Abonneren op:
Posts (Atom)