Als je dit boek leest, zal je – tenzij je in het
rijtje thuis hoort van de grote Griekse denkers – vaak een blik van herkenning
hebben en dus de ‘idioot’ in jezelf moeten erkennen. Diverse fenomenen liggen
aan de grondslag van de wijze waarop onze ratio wordt bedot. Neem nu het
bekende halo-effect. Wij zullen veel sneller een fout of tekort vergeven bij
iemand die we al positieve eigenschappen toekennen. Dezelfde fout wordt dus
anders ingeschat. Niet rationeel, maar dagelijkse kost in het onderwijs, in
werkomgevingen, in politiek, kortom in alle maatschappelijke geledingen. De
heden zo geroemde netwerk-economie teert deels op dit halo-effect.
Een belangrijke pijler bij het maken van rationele
analyses is de weerlegbaarheid van een hypothese. Een hypothese waarmee je
alles verklaart heeft geen waarde. ‘Het regent of het regent niet’ als
hypothese maakt dat duidelijk. Ik merk de drang naar niet-weerlegbare
hypotheses soms ook in gesprekken met starters of beter gezegd uitvinders. Des
te concreter de vragen, des te vager de antwoorden. Gelukkig brengt daar de
tijd meestal inzicht. Dat kan van creationisten bijvoorbeeld niet gezegd
worden.
Een boek lezen brengt soms jeugdherinneringen terug, in
casu de cursus statistiek als het over de significantietest gaat, om het
onderscheid te maken tussen toeval en geen toeval. Als je iets wil onthouden
van statistiek, laat het dan de significantietest zijn. Het helpt je enorm bij
het relativeren van allerlei, zogenaamd statistisch onderbouwde
nieuwsberichten. Maar dat geldt evenzeer voor sommige marktanalyses. Bij elk bericht of elke analyse mag je uitgaan van de nulhypothese, i.e. de
verklaring is ingegeven door het toeval. Pas als de kans daarop kleiner dan 5%
is, is er meer aan de hand: of de nulhypothese is fout of er is iets zeer
onwaarschijnlijk gebeurd. Twee fouten worden vaak gemaakt. In het geval van
Type 1 fouten is iets te wijten aan toeval, terwijl men er meer achter zoekt.
Bij een Type 2 fout denkt men dat het toeval is, maar is er meer aan de
hand.
Ik merk dat in innovatietrajecten de 2 fouten
voorkomen. Een typisch voorbeeld van een Type 1 fout vindt plaats in de start van de commercialisatiefase.
De eerste twee contacten die men legt zijn positief en onmiddellijk denkt men
een killer-innovatie te hebben. Een Type 2 fout komt meer voor in onderzoek als
onderzoeksresultaten die conflicteren met de hypotheses soms onterecht als
experimentele fouten worden gekwalificeerd. Een actueel onderwerp...
Ruben Mersch stelt dat we voorspelbaarder zijn dan we
zelf graag denken. Om dat te staven daagt hij je uit tegen de computer
steen-papier-schaar te spelen via www.nytimes.com/interactive/science/rock-paper-scissors.html Zo’n uitdaging laat ik niet liggen en het dient
gezegd: het vergt heel creativiteit om je patroondenken te doorbreken
en het computeralgoritme te verslaan, maar het kan.
Een interessante passage is ook die over het ‘aantal-apenblindheid’.
Geef één aap een klavier en de kans dat hij Hamlet schrijft is verwaarloosbaar
klein. Geef een oneindig aantal apen een klavier en de kans wordt veel
groter. Als je het mij vraagt, zijn weinig managementgoeroes vertrouwd met dit
gegeven. Neem enkele succesvolle bedrijven en zoek een criterium waar ze allen
aan voldoen. Extrapoleer dit en een nieuwe bestseller zit in de pijplijn. Nassim
Taleb noemt dat ook wel de Narratieve Denkfout.
Wie over statistiek spreekt, kan dat niet zonder
voorbij te gaan aan de ‘post hoc ergo propter hoc’ fout. Als B na A komt, dan
wordt B veroorzaakt door A. Een bedrijf neemt een nieuwe CEO in dienst, iets
later stijgt de winst, en dus is de nieuwe CEO de oorzaak van die stijgende
cijfers. Uiteraard kan je daar maar zeker van zijn als je zou kunnen
vergelijken met enkele controlegroepen. Maar gezien een Raad van Bestuur in praktijk je
bedrijf niet kan klonen om vergelijkend onderzoek te doen, zal de CEO zijn
voordeel doen, ook al wordt hij geholpen door het toeval.
Het wordt nog erger: een correlatie tussen A en B,
impliceert niet noodzakelijk een causaal verband. Dat komt onder andere door de
verstorende variabelen. Een correlatie tussen grijs haar hebben en een verhoogd
risico op ziek zijn is aannemelijk, maar daarom wordt je nog niet ziek van
grijs haar. Dezelfde redenering mag je volgen voor het verband tussen meer middelen hebben en een hogere kans op succes bij innovatie.
Het boek bevat nog andere redenen waarom de idioot in
ons zich gemakkelijk laat vangen bij het trekken van conclusies. Dat geldt voor
onderzoekers (“Een artikel waarin staat dat je jammer genoeg niets ontdekt
hebt, zal niet door een tijdschrift worden aanvaard”), maar evenzeer voor
managers die binnen innovatietrajecten beslissingen nemen op basis van vaak
beperkte informatie. Niet het feit dat ze beslissingen nemen op basis van
weinig info is een probleem; snelheid van beslissen is een belangrijke
eigenschap in de snel veranderende wereld. Probleem is wel dat ze daarna soms
oogkleppen opzetten om de genomen beslissing toch maar te kunnen handhaven als
de enige goede. Durven twijfelen is de beste garantie om onze idioot uit te
schakelen.
Misschien was de ondertitel van dit boek ‘Waarom we
allemaal idioten zijn’ nog beter geweest ‘Waarom we allemaal idioten willen
zijn’. Nadenken en dingen in vraag stellen haalt mensen immers uit een
comfortzone. Dit boek heeft de verdienste dat je bij het lezen bijna niet
anders kan om na te denken en je comfortzone te verlaten…