Afgelopen week was het 110 jaar geleden dat Henry Beecher werd geboren. Zijn naam staat niet echt gebeiteld in de geschiedenisboeken. Studenten geneeskunde zullen zijn naam in het beste geval in een voetnoot tegenkomen, al moeten ze hun cursus dan wel erg grondig lezen. Beecher heeft niet de verdienste om het placebo-effect in de geneeskunde geïntroduceerd te hebben, maar wel om het belang en potentieel ervan in kaart te hebben gebracht. Zijn nieuwsgierigheid werd getriggerd in WOII. Toen hij als arts zonder morfine viel vertelde hij gewonde soldaten dat ze een shot morfine kregen, terwijl hij ze injecteerde met een zoutwater injectie. Tot zijn verrassing had die behandeling in bijna de helft van de gevallen ook een pijnstillend effect op de patiënt. Na de oorlog onderzocht hij de impact van het placebo verder en legde hij de basis voor vergelijkend onderzoek waarbij het placebo-effect moet weggefilterd worden. De werking van het placebo is nog niet in detail in kaart gebracht, maar duidelijk is wel dat het toedienen ervan de productie van lichaamseigen pijnstillers door het brein initieert.
Placebo's zijn in een bedrijfscontext ook niet te onderschatten. Niet de pil of spuitvorm uiteraard, maar wel al die elementen die medewerkers het gevoel geven dat ze dat extra meer kunnen, zonder dat ze daarom een 'shot' euro's op hun bankrekening moeten krijgen. Die niet-materiële zaken die mensen in een flow kunnen brengen die ze toelaat om maximaal hun creativiteit en hun denkvermogen te gebruiken. Het is een basisvoorwaarde voor een innovatiecultuur. Je wil per slot van rekening niet dat Robert Frost's definitie van het brein opgaat: "The brain is a wonderful organ: it starts working the moment you get up in the norming and does not stop until you arrive in the office."
Ik merk de laatste tijd in familie en vriendenkring dat de negatieve stress op het werk vaak een factor wordt die eerder het tegenovergestelde bereikt. Mensen krijgen minder en minder complimenten, maar vooral de negatieve feedback. En Mea Culpa, ik trap ook wel eens in die val. Bij het beoordelen van een business case, ben ik toch al snel geneigd om de mogelijke verbeterpunten aan te halen en vergeet een mens al snel om te vermelden dat de overige 90% glashelder is en een pluim verdient. 'Alles kan beter', het is niet voor niets het thema van deze blog, maar 'als het goed is moet het ook gezegd worden' zou een toepasselijke ondertitel kunnen zijn. Een complimentendag (a.s. zaterdag) is een leuke manier om het belang van een compliment of schouderklop onder de aandacht te brengen. Maar eens de vrijstelling van dopamine verhinderd wordt in de hersenen, valt de werking van het placebo-effect weg in de geneeskunde. Een gebrek aan regelmatige positieve feedback creëert een gelijkaardig effect in een professionele omgeving.
Een van de sterkste placebo's die ik al tegengekomen ben in het rijke Vlaamse kmo-landschap, is de miseriebarometer. Maandelijks vertelt iedereen zijn positieve, maar vooral ook negatieve ervaringen op een vrijdagnamiddag. Die negatieve ervaringen worden in groep besproken om er lessen uit trekken voor het ganse bedrijf. Problemen worden zo ineens iets positiefs en niks om onder de mat weg te moffelen. Problemen aanbrengen kan ineens resulteren in een schouderklop omdat er een verbetertraject uit volgt. De dopamineproductie draait dan op volle toeren...
Deze no-nonsense blog haalt inspiratie uit contacten met veel interessante ondernemers en eigen ervaring en legt daarbij de brug naar innovatie en ondernemerschap. De natuur is daarbij nooit ver weg.
woensdag 26 februari 2014
woensdag 19 februari 2014
Lean innovatie als brug van onderzoeker naar ondernemer...
De Vlaamse Regering heeft meer geld gestoken in het Sofifonds dat investeert in spin-off projecten van de 4 Strategische Onderzoekscentra die Vlaanderen rijk is. Ook de universitaire fondsen werden in het verleden al gespekt met nieuwe middelen. Doel: meer onderzoekers aanmoedigen om de stap te zetten naar ondernemerschap. Financiële middelen daartoe zijn natuurlijk nodig, maar wie er wat motivatietheorieën op naleest weet dat het niet de manier is om onderzoekers over de brug te trekken. Om een mooi schip te bouwen
zijn niet de technische tekeningen noch de beschikbare middelen doorslaggevend, maar moet je de bouwers enthousiast
maken voor de weidse zee.
Kernvraag is dus hoe je een onderzoeker annex wetenschapper enthousiast kan maken voor het ondernemerschap. Verstandige mensen zeggen dat die interesse moet aangeleerd worden vanaf de kleuterschool. Hoewel dat zeker geldt voor attitudes die relevant kunnen zijn voor ondernemerschap (initiatief nemen, open staan voor onzekerheid, samenwerking,...), geloof ik niet dat onze toekomstige generatie ondernemers gevormd wordt op het moment dat ze pas uit de pampers zijn. Moesten alle kleuters effectief doorgroeien naar de job waarover ze op die leeftijd dromen, dan zou het kleuteronderwijs allicht overstelpt worden door sollicitaties en konden we allicht met z'n allen naar het werk vliegen.
Hoe je het keert of draait, uiteindelijk is iedereen er over eens dat het aspect risico vrij sterk doorweegt in de weegschaal om al dan niet te kiezen voor ondernemerschap. De kernvraag anders geformuleerd wordt dus: 'hoe krijg je een onderzoeker annex wetenschapper enthousiast voor risico?'
Is het echter niet zo dat onderzoekers continu geconfronteerd worden met risico? Of is het onzekerheid? Risico en onzekerheid zijn niet helemaal hetzelfde. De econoom Frank Knight maakte voor de eerste keer dat onderscheid. Bij aanwezigheid van risico en onzekerheid is in beide gevallen de uitkomst van een situatie niet exact te voorspellen. Bij risico is er evenwel informatie beschikbaar die kansberekening toelaat. Als je met een dobbelsteen gooit en gokt op een 6, weet je dat je risico op falen afgerond 83% is. Voorspellen wanneer de Vesuvius nog eens uitbarst is veel minder te baseren op informatie. Een kansverdeling opmaken over de jaren is niet echt een optie. Met risico kan je vrij rationeel omgaan. In productiesystemen zijn teams dagelijks actief om de variatie op bv. producten te verminderen. Het risico op out-of-spec wordt zo verminderd in de tijd. Beslissingen in een kader van onzekerheid zullen vaak eerder gebeuren op basis intuïtie.
De wetenschap is geheid in onzekerheid. Onderzoekers maken hypotheses op basis van inzichten die ze verwerven. Ze gaan vervolgens die hypotheses toetsen via de uitvoering van experimenten. Die resultaten maken vervolgens duidelijk in welke mate de hypotheses klopten. Impliciet schuiven ze zo op van onzekerheid naar risico. De validatie van de hypotheses is immers zelden van in het begin 100%. Stukken ervan lijken te kloppen, andere elementen niet. We kunnen dus spreken over een waarschijnlijkheid dat de hypothese valabel is.
De Lean methodologie bij start-ups en innovatie vertaalt die wetenschappelijke benadering naar het opzetten van een business case. Hypotheses stellen over problemen bij klanten en de wijze waarop die problemen mogelijk kunnen aangepakt worden om vervolgens die hypothesen te gaan aftoetsen door gesprekken met mogelijke klanten. Vertrekkend in een kader van onzekerheid schuift de ondernemer zo op in de richting van meetbaar risico. Uiteraard is de variatie op klantenproblemen iets lastiger om te beheersen dan die in een productieomgeving of een testlabo. In essentie bepaalt echter ook hier de kwaliteit van en het aantal experimenten de mate waarin de hypotheses correct worden gevalideerd.
Procesmatig reikt de Lean aanpak onderzoekers dus een methodologie aan die sterk aanleunt bij hun leefwereld. Wat houdt hen dus tegen om de stap te zetten? Rest misschien de onzekerheid over de eigen financiering? Contractuele onderzoekers kunnen hun onderzoek financieren op diverse mogelijkheden. Ze mikken op lokale programma's (IWT, FWO, universitaire beurzen,...), Europese programma's, bedrijfsfinanciering...Echter, niet bepaald financieringsmodaliteiten die niet baden in een competitieve sfeer. Het is niet verschillend bij ondernemerschap.
Misschien maken we het verschil in onze geesten groter dan het is? Het is maar een hypothese. Ik heb ze niet gevalideerd. Een mogelijke oplossing is om meer bruggen te leggen tussen beide werelden. Waarom bv. geen analoge van een doktoraatsbeurs voor iemand die vanuit een onderzoekscentrum een onderneming wil starten. iStart binnen iMinds is alvast een mooi voorbeeld hoe die brug gelegd kan worden...
Kernvraag is dus hoe je een onderzoeker annex wetenschapper enthousiast kan maken voor het ondernemerschap. Verstandige mensen zeggen dat die interesse moet aangeleerd worden vanaf de kleuterschool. Hoewel dat zeker geldt voor attitudes die relevant kunnen zijn voor ondernemerschap (initiatief nemen, open staan voor onzekerheid, samenwerking,...), geloof ik niet dat onze toekomstige generatie ondernemers gevormd wordt op het moment dat ze pas uit de pampers zijn. Moesten alle kleuters effectief doorgroeien naar de job waarover ze op die leeftijd dromen, dan zou het kleuteronderwijs allicht overstelpt worden door sollicitaties en konden we allicht met z'n allen naar het werk vliegen.
Hoe je het keert of draait, uiteindelijk is iedereen er over eens dat het aspect risico vrij sterk doorweegt in de weegschaal om al dan niet te kiezen voor ondernemerschap. De kernvraag anders geformuleerd wordt dus: 'hoe krijg je een onderzoeker annex wetenschapper enthousiast voor risico?'
Is het echter niet zo dat onderzoekers continu geconfronteerd worden met risico? Of is het onzekerheid? Risico en onzekerheid zijn niet helemaal hetzelfde. De econoom Frank Knight maakte voor de eerste keer dat onderscheid. Bij aanwezigheid van risico en onzekerheid is in beide gevallen de uitkomst van een situatie niet exact te voorspellen. Bij risico is er evenwel informatie beschikbaar die kansberekening toelaat. Als je met een dobbelsteen gooit en gokt op een 6, weet je dat je risico op falen afgerond 83% is. Voorspellen wanneer de Vesuvius nog eens uitbarst is veel minder te baseren op informatie. Een kansverdeling opmaken over de jaren is niet echt een optie. Met risico kan je vrij rationeel omgaan. In productiesystemen zijn teams dagelijks actief om de variatie op bv. producten te verminderen. Het risico op out-of-spec wordt zo verminderd in de tijd. Beslissingen in een kader van onzekerheid zullen vaak eerder gebeuren op basis intuïtie.
De wetenschap is geheid in onzekerheid. Onderzoekers maken hypotheses op basis van inzichten die ze verwerven. Ze gaan vervolgens die hypotheses toetsen via de uitvoering van experimenten. Die resultaten maken vervolgens duidelijk in welke mate de hypotheses klopten. Impliciet schuiven ze zo op van onzekerheid naar risico. De validatie van de hypotheses is immers zelden van in het begin 100%. Stukken ervan lijken te kloppen, andere elementen niet. We kunnen dus spreken over een waarschijnlijkheid dat de hypothese valabel is.
De Lean methodologie bij start-ups en innovatie vertaalt die wetenschappelijke benadering naar het opzetten van een business case. Hypotheses stellen over problemen bij klanten en de wijze waarop die problemen mogelijk kunnen aangepakt worden om vervolgens die hypothesen te gaan aftoetsen door gesprekken met mogelijke klanten. Vertrekkend in een kader van onzekerheid schuift de ondernemer zo op in de richting van meetbaar risico. Uiteraard is de variatie op klantenproblemen iets lastiger om te beheersen dan die in een productieomgeving of een testlabo. In essentie bepaalt echter ook hier de kwaliteit van en het aantal experimenten de mate waarin de hypotheses correct worden gevalideerd.
Procesmatig reikt de Lean aanpak onderzoekers dus een methodologie aan die sterk aanleunt bij hun leefwereld. Wat houdt hen dus tegen om de stap te zetten? Rest misschien de onzekerheid over de eigen financiering? Contractuele onderzoekers kunnen hun onderzoek financieren op diverse mogelijkheden. Ze mikken op lokale programma's (IWT, FWO, universitaire beurzen,...), Europese programma's, bedrijfsfinanciering...Echter, niet bepaald financieringsmodaliteiten die niet baden in een competitieve sfeer. Het is niet verschillend bij ondernemerschap.
Misschien maken we het verschil in onze geesten groter dan het is? Het is maar een hypothese. Ik heb ze niet gevalideerd. Een mogelijke oplossing is om meer bruggen te leggen tussen beide werelden. Waarom bv. geen analoge van een doktoraatsbeurs voor iemand die vanuit een onderzoekscentrum een onderneming wil starten. iStart binnen iMinds is alvast een mooi voorbeeld hoe die brug gelegd kan worden...
woensdag 12 februari 2014
Vertrouwen geven is een exponentiële functie...
Zelfvertrouwen is denk ik ook een exponentiële functie. In de jaren '60 verrichte Rosenthal onderzoek naar wat beter gekend is als het Pygmalion effect. Hij nam IQ-tests af in het begin van een schooljaar van alle leerlingen. Lukraak selecteerde hij 20% van de leerlingen, ongeacht hun IQ. Hij vertelde hun leerkrachten dat ze potentiële high-potentials waren. Op het einde van het schooljaar werden alle leerlingen terug getest en bleek dat de vermelde 20% het best was vooruit gegaan. Onbewust schonken de leerkrachten meer aandacht aan die zogenaamde kopgroep en zorgden ze voor meer uitdaging. Die aandacht verhoogde sterk het zelfvertrouwen van de leerlingen en dat zelfvertrouwen op haar beurt hun prestaties. "Whether you think you can or whether you think you can't, you're right" stelde Henry Ford al.
Meer vertrouwen geven om meer zelfvertrouwen op te wekken resulteert in exponentiële verbetering van resultaten. Het zou 's morgens op het opstartscherm van elke leidinggevende moeten verschijnen. Het nadeel van exponentiële functies is echter dat ze traag op gang komen. In het voorbeeld van de vijver is na 1 dag slechts 0,00000009 % van de vijver bedekt. Na 10 dagen nog steeds maar 0,00005%. Pas op dag 25 komen we boven 1% van de oppervlakte. Vertrouwen geven aan medewerkers om creatief en ondernemend te zijn, resulteert ook niet bepaald op dag 1 in opvallende resultaten. Elke medewerker is als het ware zijn eigen start-up die door vallen en opstaan experimenteert, incubeert en leert om dan op een bepaald moment in een accelleratiefase te komen.
De vijver is pas na 29 dagen voor de helft bedekt met lelies. Vertrouwen geven: het is denken op lange termijn...
woensdag 5 februari 2014
Nash-evenwicht als drijver voor open innovatie...
Wat doet een mens als het hier maar niet wil winteren? Hij zoekt de winter zelf op in de vorm van een short-ski. Best aangenaam om gedurende een paar dagen over witte skipistes te glijden, maar het onaangename van zo'n korte trip is de vereiste transportduur. Met de wagen naar de Alpen vraagt toch al snel 8 uur rijden. Leve (nog steeds) de draagbare DVD speler in zo'n geval, toch in het geval als je je kan laten rijden. En zo bereikten enkele films die nog op de verlanglijst stonden eindelijk mijn netvliezen. Een van hen was 'A Beautiful Mind' met in de hoofdrol Russell Crowe. Hij vertolkt een stuk uit het leven van Prof. John Nash, de Amerikaanse wiskundige en econoom die in 1994 de Nobelprijs Economie won. Hij verwierf bekendheid met het naar hem genoemde Nash-evenwicht.
Het is een evenwicht waarbij het voor geen enkele partij voordelig is om van (spel)strategie te veranderen als de andere partijen dat ook niet doen. Of zoals Nash het zelf stelt in de film: "The best result would come if everyone in the group does what is best for himself and what is best for the group". Stel dat 2 spelers kop of munt moeten kiezen bij het opwerpen van een muntstuk en 10 EUR krijgen als ze beiden hetzelfde zeggen en niks als ze beiden een verschillende keuze maken. Als ze voor hun keuze overleggen, zullen ze normaal gezien afspreken om allebei kop of allebei munt te zeggen. De kans dat één van de spelers na dat overleg zijn keuze nog eenzijdig aanpast is klein, want hij kan daarmee enkel verliezen. Een duidelijk Nash-evenwicht.
Het is een evenwicht waarbij het voor geen enkele partij voordelig is om van (spel)strategie te veranderen als de andere partijen dat ook niet doen. Of zoals Nash het zelf stelt in de film: "The best result would come if everyone in the group does what is best for himself and what is best for the group". Stel dat 2 spelers kop of munt moeten kiezen bij het opwerpen van een muntstuk en 10 EUR krijgen als ze beiden hetzelfde zeggen en niks als ze beiden een verschillende keuze maken. Als ze voor hun keuze overleggen, zullen ze normaal gezien afspreken om allebei kop of allebei munt te zeggen. De kans dat één van de spelers na dat overleg zijn keuze nog eenzijdig aanpast is klein, want hij kan daarmee enkel verliezen. Een duidelijk Nash-evenwicht.
Neem daar tegenover het gevangenendilemma. 2 verdachten kunnen kiezen tussen bekennen of zwijgen. Als ze vooraf overleggen lijkt het meest optimale scenario dat ze allebei zwijgen, waarbij ze na één jaar brommen terug de vrijheid tegemoet kunnen lopen. Faire deal. Maar na dat overleg is het in het individuele belang van beide spelers om de keuze te herzien. Immers, als de tegenpartij niet verandert van keuze, zal de speler die zijn keuze wel wijzigt direct vrijkomen. De faire deal was dus geen Nash-evenwicht. Spreken ze onmiddellijk af om allebei te bekennen, dan is er wel een Nash-evenwicht. Immers, wie dan van gedachte verandert, riskeert zijn straf te verdubbelen. Onderzoeksrechters kunnen hun voordeel doen met deze wiskundige theorie bij het ondervragen van partners in crime.
X zwijgt | X bekent | |
---|---|---|
Y zwijgt | X en Y krijgen 1 jaar | X is vrij, Y krijgt 10 jaar |
Y bekent | X krijgt 10 jaar, Y is vrij | X en Y krijgen 5 jaar |
Dat Nash-evenwicht heeft impliciet nogal wat impact op de maatschappij. Wetgeving zou in principe een Nash-evenwicht moeten nastreven, want dat is de enige manier waarop iedereen er baat bij heeft die wetgeving te volgen. Interessant gespreksonderwerp voor een discussie met een volksvertegenwoordiger aan een receptietafel, maar we gaan er hier niet verder op in. Tussen haakjes: het is je allicht wel duidelijk dat het Nash-evenwicht niet altijd de best denkbare uitkomst is voor de beide partijen.
Ook bij innovatie loert Nash om de hoek. Wie over open innovatie spreekt, krijgt vanuit het publiek meestal meteen de IE-vraag voor de voeten. 'Hoe ga je om met verdeling van intellectuele eigendomsrechten als je samen innoveert?' Wel, het gevangenendilemma leert ons dat een Nash-evenwicht mogelijk is als geen enkele partij er baat bij heeft om terug te komen op gemaakte afspraken. Theoretisch gezien is dan een samenwerkingsovereenkomst niet nodig en is dit de beste voedingsbodem voor open innovatie. En ja, er zijn in het kmo-landschap voorbeelden van zo'n samenwerking op basis van vertrouwen.
Maar innovatietrajecten zijn moeilijk vooraf te voorspellen. Juist die complexiteit maakt het mogelijk dat er in het traject nieuwe keuzemogelijkheden en spelregels opduiken die het oorspronkelijk veronderstelde Nash-evenwicht in vraag doen stellen. Bijvoorbeeld: een octrooiaanvraag werd in het begin van een onderhandeling beschouwd als een verworven octrooi en wordt uiteindelijk toch verworpen. Kernvraag is dus of er wel met zekerheid een Nash-evenwicht is, bij aanvang van de samenwerking.
John Nash is niet alleen bekend omwille van zijn wiskundige genialiteit, maar ook doordat hij 30 jaar aan schizofrenie leed en hij er in slaagde, misschien wel dankzij de wiskunde, om die ziekte zelf te controleren. Zonder dat ziektepatroon zou A Beautiful Mind allicht toch maar een saaie film geworden zijn. Uitgezonderd voor de wiskundigen onder ons uiteraard...
Abonneren op:
Posts (Atom)