woensdag 25 mei 2016

Wat een Vietnamees kruispunt me leert over innovatie...

Toen mijn maximale hartslag nog zo'n 28 slagen per minuut hoger bedroeg en ik mijn dagen nog doorbracht op het ondertussen serieus getransformeerde Sint-Aloysiuscollege, stond er als 5de jaar een beruchte Parijs-reis op het programma. Voor een toen nog in de Kempense zand verankerde ziel, was dat iets om naar uit te kijken. Berucht was de Parijs-reis vooral omdat ze georganiseerd en geleid werd door de Heer Lornoy, leraar Frans en gekenmerkt door een (heel) wat van de toenmalige norm afwijkende stijl van lesgeven. Zoals dat wel meer het geval is met van de norm afwijkende persoonlijkheden, heb je daar achteraf gezien het meeste van geleerd. Lornoy sprak in zijn lessen geen woord Nederlands en verwachtte van zijn studenten hetzelfde. Een veel effectievere manier om je Frans bij te schaven is er allicht niet. De lessen waren in principe vergelijkbaar met weliswaar luxueuzere taalbaden in één of ander Ardens kuuroord waaraan ministers en koninginnen-in-spe zich al eens laven, maar dan wel zo goed als gratis. Roemrijk waren zijn woedeuitbarstingen, uiteraard in het Frans, en ook zijn systeem van points négatives. Je kon niet alleen punten behalen, maar er ook verliezen als je stommiteiten beging. Een rijbewijs-op-punten avant la lettre dus. 

Wat me sterk is bijgebleven van die Parijs-reis, buiten een hormoonverstorende avondwandeling over de Boulevard de Clichy, is het bezoek aan de Arc de Triomphe en vooral het zicht vanop het gebouw op het verkeer eronder. Een amalgaan van wagens en bussen die zich op het eerste gezicht ongeordend een weg banen over het ronde punt errond.  Toen een West-Vlaamse collega enkele weken terug Vietnam bezocht, kwam hij met een gelijkaardig verhaal over de kruispunten in Hanoi, met het verschil dat daar ook nog fietsers en voetgangers zich in dezelfde ongeordende massa begeven. Het rare aan zo'n kruispunt is dat het totaal ongeordend lijkt, maar er wonderwel in slaagt om zichzelf te organiseren. Vergelijk het met een mierennest. Ook dat lijkt een zootje ongeregeld, tot je gaat evalueren wat ze met z'n allen bereiken. En dat is meteen de clou van het verhaal: de organisatie is doel gedreven en gebaseerd op rollen. In het geval van de mieren wordt hun gedrag gestuurd door een eenvoudige set van regels, gebaseerd op stimuli (feromonen, interacties) die collega-mieren uitzenden. Elk mier heeft een zekere threshhold waarboven ze moet gestimuleerd worden om zich te wijden aan een bepaalde taak. Er is geen centrale aansturing. Des te uitdagender het doel, des te meer mieren automatisch worden aangesproken om hun prioriteit in functie van dat doel te leggen. 

Bij een chaotisch kruispunt is het gezamenlijk doel om allen zo efficiënt mogelijk over te steken. Cruciaal in dit geval is dat iedereen dat doel, het oversteken, goed voor ogen houdt. Je kijkt dus enkel vooruit, maakt oogcontact en past je snelheid continu aan, maar blijft wel in beweging.  Dit filmpje maakt duidelijk wat ik bedoel. Vergelijk vooral rond minuut '44 de manier van oversteken van de Westerse toerist en de local. De  toerist kent niet de regels en brengt daardoor de ganse collectiviteit in de problemen.  Ook dit kruispunt is een vorm van zelf-organisatie. Zet een politieagent in het midden van het kruispunt en de kans is groot dat het verkeer stropt. Die agent kan immers onmogelijk hetzelfde rendement behalen als de collectiviteit. 

In een tijd dat een strategie maken voor enkele jaren verloren moeite is gezien die strategie jaarlijks wordt ingehaald door de realiteit en in een wereld waarin 'decentraal' of 'distributed' de kern wordt van menig business model, zou het wat raar zijn dat de organisaties zelf wel centraal aangestuurd blijven, niet? Organisaties staan dus voor de uitdaging om te experimenteren met nieuwe vormen van zelf-organisatie. Bij start-ups wordt dat met de paplepel ingegoten. Bij bestaande bedrijven zal het een transitie vergen.  De structuur op zo'n kruispunt is geen star gegeven, maar vervloeit continu om in te spelen op nieuwe situaties. Starre structuren in organisaties bieden geen antwoord op de vragen van morgen. Organisaties die er niet in slagen om enige vorm van zelf-organisatie in te bedden, gaan het moeilijk krijgen om anno 2020 nog innovatief te blijven. Managers die denken dat ze de agent moeten spelen op het kruispunt, maken zichzelf overbodig, of als ze volharden in hun rol worden ze worst case voor hen omver gereden...

woensdag 18 mei 2016

Wat een pauw mij leert over innovatie...

Het minste wat je kan zeggen na 10 maanden cursus natuurgids is dat de variëteit aan species onuitputtelijk lijkt. Alleen al binnen een klasse van dieren is het aanbod onoverzienbaar, laat staan dat je nog maar de ambitie in je hoofd haalt om over alle klassen heen expert te worden. Gelukkig zijn er een aantal kenmerken die in de verschillende klassen terugkomen. Die hebben niet zelden te maken met de evolutietheorie. "The Survival of the Fittest" valt dan al snel in één zin met Charles Darwin. Laat ons dat misverstand even rechtzetten, want de geschiedenis heeft ook haar rechten. De credits voor die terminologie gaan volledig naar de Britse socioloog Hubert Spencer. Die laatste las het werk van Darwin en publiceerde op basis van die inzichten zelf "The Principles of Biology" waarin hij de term voor het eerst gebruikte . Darwin nam die term over in een volgende druk van zijn 'Origin of Species'. Het is een conclusie die al meermaals aan bod kwam in deze blog: de bekendste wetenschappers waren niet zelden ook de beste marketeers onder hun tijdgenoten. In essentie is het opbouwen van een bekend merk, wat Darwin zeker is, niks anders dan een voorbeeld van een ander ecologisch fenomeen: de Fisherian Runaway.

Het was effectief een andere bioloog, Ronald Fisher, die zich op basis van de inzichten van Darwin vastbeet in de evolutietheorie. Zijn aandacht werd getrokken door pauwen en dan voornamelijk door de prachtige staart van de mannelijke pauwen. Vanuit evolutionair oogpunt lijkt die staart een vergissing. Er kruipt een pak energie in de productie en in het onderhoud van die potsierlijke staart. Hij trekt de aandacht van roofdieren en eens dat het geval is, bespoedigt hij niet bepaald het evacuatieproces van de bezitter. Hoe kan het dan dat pauwen met grote sierlijke staarten blijkbaar evolutionair gezien de bovenhand namen? Fisher onderzocht de hypothese dat vrouwelijke pauwhennen een voorkeur hebben om te paren met mannelijke soortgenoten die uitblinken in grootte en kleur van hun staart. Doordat de volgende vrouwelijke generaties die voorkeur voor grote staarten meekrijgen en de volgende mannelijke generaties zich daaraan aanpassen, ontstaat er een 'runwaway' naar alsmaar meer indrukwekkende ornamenten in de staart. Die evolutie gaat door tot de hoge kost voor de productie ervan hoger wordt dan de voordelen die eruit resulteren. De marginale winst voor een nog mooiere staart wordt te klein in verhouding ten opzichte van de energie die het kost.

Fisherian Runaway is een concept dat me niet vreemd lijkt in de economie. Een bedrijf als Apple dat steevast heeft ingezet op innovatie met focus op design en hoge kwaliteit zou er een voorbeeld van kunnen zijn. Een behoorlijk stuk van de markt werd aangetrokken door dit merk en de kwaliteit waar het voor staat, ook al kostte dat meer energie (geld). Mensen zijn bereid om die meerprijs voor kwaliteit te bepalen, dat is een zuiver geval van Survival of The Fittest. Maar de andere merken staan niet stil en kwalitatief gezien worden de verschillen kleiner. Een duidelijke voorkeur voor Apple wordt op dat moment eerder een geval van Fisherian Runaway. Het is design en aantrekkelijkheid van het merk dat de doorslag geven in het selectieproces bij de consument. Op zich geen probleem blijkt al uit de biologie, tot het moment dat de energie om de merkaantrekkelijkheid te behouden groter wordt dan de voordelen die dit oplevert, lees extra marktaandeel. Of Apple op dat punt beland is, weet ik niet. Samsung en Huawei hopen allicht van wel...

woensdag 11 mei 2016

Wat een zelf te monteren zaagbok me leert over innovatie...

Een paar weken terug heb ik me een zaagbok aangeschaft. Wie een naaldbos wil converteren naar een loofbos moet al eens een boom neerleggen en die verzagen in houtklompen is toch net iets gemakkelijker met zo'n zaagbok. Het is mij altijd een raadsel geweest, waarom zoiets een zaagbok wordt genoemd. Blijkbaar is de afkomst te zoeken in de vorm: het zou op een bok moeten lijken. Creatief kijken was de mens ook in de 19de eeuw niet vreemd.  De naamgeving van dingen werd vroeger wel meer gevoed door wat men kende. Geit en bok waren daarbij duidelijk vaak een bron van inspiratie. De zaagbok stond  helaas voor mij nog niet in mekaar. De doos omvatte een paar stangen, al dan niet voorzien van tanden en een pakje schroeven en een wel erg summiere handleiding. Dat was het. Eigenlijk had ik dus niet bepaald een zaagbok gekocht,  maar wel een set onderdelen. Het stond nochtans anders op de rekening.

Gelukkig weet je, in het geval van een zaagbok, vrij goed welke constructie je voor ogen hebt. Dat leek dus een fluitje van een cent te worden. Wel, het werd toch een behoorlijk duurder fluitje. De eerste versie was schots en scheef en niet bepaald een veilige constructie om met een (ketting)zaag nog maar in de buurt te komen. Een aantal versies later, ondertussen bijgestaan door een vrouw met gekwalificeerd ruimtelijk inzicht, liet de 'bok' zich toch temmen. De voldoening was er uiteraard alleen maar groter door. Dat het fluitje van een cent duurder uitviel dan verwacht, is meteen de basis van het Ikea-effect.

In 2011 deden wat onderzoekers van de Harvard Business School onderzoek naar de impact op de waardeinschatting van producten als die door de consument zelf moeten gemonteerd worden. In vergelijkende testen werd consumenten gevraagd de persoonlijke waarde in te schatten van Ikea meubilair. Eén groep moest dat meubilair zelf nog monteren en deed de waardeinschatting achteraf. Een andere groep kreeg het gemonteerd aangeboden. De groep die zelf de montage dee,d schatte de waarde als 63% hoger in. Vergelijkbare testen werden uitgevoerd met bv. Lego en Origami. Iedere keer werden zelf-gemonteerde stukken hoger in waarde ingeschat. Het Ikea-effect is een op het eerste gezicht irrationele bias. Economisch gezien zou voorgemonteerd meubilair immers als waardevoller ingeschat moeten worden gezien er al arbeidskost inzit. Eigen inspanningen worden echter hoger gewaardeerd op de interne waardeschaal, waardoor  het zelf assembleren ook resulteert in een hogere waardeinschating. 

Het Ikea-effect is onderliggend aan de meerwaarde van co-creatie binnen innovatietrajecten. Uiteraard draagt co-creatie in eerste instantie bij aan het ontwikkelen van iets dat de klant wil. Maar wat vaak onderschat wordt, is dat door die betrokkenheid van de klant ook haar inschatting van de waarde van het eindproduct zal stijgen. Doe er vooral je voordeel mee...